Formularium Info
Jaargang 24
Februari 2017
Nr 1
Digitaal, nieuw en vernieuwd : het Formularium Ouderenzorg.
Voorwoord
Hier is onze eerste digitale versie van de vroegere “Geneesmiddelenbrief”. Vanaf nu zal deze onder een nieuwe naam verschijnen: “Formularium Info”. We kozen voor een naamswijziging ter gelegenheid van de digitalisatie omdat niet-medicamenteuze maatregelen een belangrijke plaats innemen in het beleid bij verschillende medische problemen bij ouderen en onze nummers lang niet meer enkel over geneesmiddelen gaan.
Onze Formularium Info wordt geschreven door de redactie van het Formularium Ouderenzorg. De inhoud van de nummers leunt aan bij de thema’s uit het Formularium Ouderenzorg. We bieden informatie en ondersteuning aan zorgverleners in de ouderenzorg. Naast een jaarlijks terugkerend nummer waarin we de nieuwigheden bespreken komen diverse relevante thema’s aan bod.
In ons eerste nummer nemen we jullie mee naar onze hoofdstukken en onze geneesmiddelenfiches. We overlopen de belangrijkste wijzigingen die vorig jaar in de hoofdstukken werden aangebracht. Hierbij kan u regelmatig linken naar deze hoofdstukken. Vervolgens stellen we onze digitale geneesmiddelenfiches, hun methodologie en enkele nieuwe rubrieken aan u voor.
We willen u op het werkveld ondersteunen door u zo goed mogelijk op de hoogte te houden betreffende de adviezen voor de aanpak van veel voorkomende aandoeningen bij ouderen.
Aangezien ons digitale formaat een makkelijke interactie met onze gebruikers toelaat doe ik een warme oproep om uw vragen of suggesties aan ons door te sturen via de knop Feedback die u aan de rechterkant van het scherm vindt. U kan rekenen op een antwoord! Dankzij deze opmerkingen kunnen we de praktische bruikbaarheid van ons formularium optimaliseren.
Cardiovasculair stelsel
Gastro-intestinaal stelsel
Ademhalingsstelsel
Hormonaal stelstel
Pijn en koorts
Palliatieve zorg – stervenszorg
Osteoarticulaire aandoeningen
Zenuwstelsel
Infectieziekten
Vitaminen en mineralen
Dermatologie
Oftalmologie
Neus-keel-oren
Bronnen en methodologie
Structuur van de geneesmiddelenfiche
Actief bestanddeel en beschikbare specialiteiten
Indicaties
Contra-indicaties” en “Bijzondere voorzorgen”
Posologie (dosering)
Ongewenste effecten
Magistrale bereiding
Prijzentabel
Nieuwe rubriek : “Wat bij nierinsufficiëntie?”
Nieuwe rubriek : “Bereiding, bewaring en toediening.”
Wat is er nieuw in het Formularium Ouderenzorg?
Ons Formularium wordt jaarlijks herwerkt. De relevante literatuur werd gescreend door de auteurs, de belangrijkste gegevens werden opgenomen in hun hoofdstukken en elk bijgewerkt hoofdstuk werd nagelezen door een expert. In deze eerste digitale brief vatten we de belangrijkste wijzigingen van 2016 voor jullie samen zodat jullie hier in de klinische praktijk rekening mee kunnen houden. Voor een uitgebreide onderbouwing van deze aanpassingen verwijzen we graag naar het Formularium Ouderenzorg op www.farmaka.be.
• Cardiovasculair stelsel
Post-myocardinfarct en post-coronaire stenting werden als extra subindicaties toegevoegd in het hoofdstuk “cardiovasculair stelsel” onder de indicatie “myocardischemie“. Na een myocardinfarct zijn een medicamenteuze behandeling bestaande uit aspirine, β-blokker, statine en ACE-inhibitor aanbevolen. Een invasieve strategie (percutane angioplastiek of coronaire bypass met transplantaat) blijft ter aanvulling van een optimale medicamenteuze behandeling gunstig bij zeer oude patiënten.
Bij ouderen tussen 65 en 79 jaar bedraagt de grenswaarde voor het starten van een antihypertensieve behandeling gewoonlijk 160 mmHg voor de systolische bloeddruk en 90 mmHg voor de diastolische bloeddruk. Het criterium van de START-lijst versie 2 is een SBD van 160 mmHg.
In afwezigheid van comorbiditeit blijft een thiazidediureticum in lage dosis (chloortalidon) de eerste keuze antihypertensieve behandeling. De keuzes in geval van comorbiditeit kan je in tabelvorm terugvinden onderaan in de inleiding bij de indicatie “arteriële hypertensie”.
Blijvend gewichtsverlies bij personen met een BMI > 27 kg/m2 gaat gepaard met significante vermindering van de nadelen van voorkamerfibrillatie (frequentie, duur, ernst) en met een handhaving van het sinusritme. Langdurige oefentherapie moet overwogen worden bij patiënten met voorkamerfibrillatie. Deze kan nuttig zijn voor ritmecontrole, verbetering van de spierkracht en -sterkte, de dagelijkse levensverrichtingen en de levenskwaliteit.
Oefentherapie bij voorkamerfibrillatie nuttig voor ritmecontrole.
Ter controle van de hartfrequentie bij voorkamerfibrillatie selecteren we een β-blokker (niet sotalol) of diltiazem. Een grote prospectieve cohortstudie wijst op mortaliteitswinst bij patiënten die voor hartfrequentiecontrole bij voorkamerfibrillatie behandeld worden met een β-blokker of een calciumantagonist. Digoxine kan eveneens gebruikt worden als de nierfunctie dit toelaat.
Uit een doorlichting van alle klinische praktijkrichtlijnen blijkt dat specifieke aanbevelingen voor de primaire preventie van cerebrovasculaire accidenten (CVA’s) bij ouderen vaag en beperkt zijn. De klassieke aanbevelingen voor de algemene bevolking kunnen van toepassing zijn, maar zij moeten op de verwachtingen en de leefsituatie van de oudere patiënt worden afgestemd.
Na een CVA is een verlengde behandeling met een associatie van antiaggregerende geneesmiddelen te vermijden (geen winst versus acetylsalicylzuur alleen en verhoogd bloedingsrisico).
Bij de preventie en voor de behandeling van veneuze trombo-embolie (VTE) is onze keuze voor een heparine met laag moleculair gewicht (LMWH) gewijzigd: we kiezen voor enoxaparine in plaats van nadroparine. Enoxaparine is goedkoper dan nadroparine en veiliger bij nierinsufficiëntie.
Statines zijn de eerste keuze als cholesterolverlagende behandeling voor secundaire cardiovasculaire preventie (na een AMI of na het plaatsen van een coronaire stent) bij personen van 65 tot 80 jaar. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs voor het nut van cholesterolverlaging noch voor het nut van een behandeling met statines na de leeftijd van 80 jaar. Het is zinvol om bij patiënten met een beperkte levensverwachting de stopzetting van de behandeling te overwegen. Volgens een pragmatische gerandomiseerde studie in deze populatie zonder recente cardiovasculaire aandoening gaf de stopzetting van een behandeling een verbetering van de levenskwaliteit, een vermindering van het verbruik van andere geneesmiddelen en een verlaging van de geneesmiddelenkosten.
Een betere levenskwaliteit bij patiënten met een beperkte levensverwachting na stop van statine.
Gefermenteerde rode rijstpreparaten zijn te vermijden omdat er geen garantie is van samenstelling en er een belangrijke risico op interacties en ongewenste effecten bestaat.
• Gastro-intestinaal stelsel
Wees terughoudend met voorschrijven van PPI’s voor de behandeling van onschuldige klachten.
Bij dyspepsie zijn H2-antihistaminica en protonpompinhibitoren niet meer geselecteerd maar zijn ze te overwegen. Deze geneesmiddelen zijn geregistreerd voor de behandeling en recidiefpreventie van maag en duodenumulcera, voor refluxoesofagitis en bij het Zollinger-Ellisonsyndroom. Ze zijn niet geregistreerd voor de behandeling van dyspepsie. Langdurig gebruik van PPI’s kan gepaard gaan met ongewenste effecten (verhoogd risico op osteoporotische fracturen, symptomatische hypomagnesiëmie, vitamine B12-deficiëntie, nierlijden). PPI’s kunnen na stop een “rebound” zuurreflux geven waardoor ze bij sommige patiënten blijvend gebruik worden, terwijl de oorspronkelijke indicatie niet meer aanwezig is.
We willen daarom waarschuwen om terughoudend te zijn met het voorschrijven van deze middelen voor een symptomatische behandeling van onschuldige klachten. Indien ze toch worden voorgeschreven is het van belang om de patiënt in te lichten betreffende de risico’s en een zo kort mogelijke duur aan een zo laag mogelijke dosis aan te raden. Men kan ook adviseren om ze in te nemen op geleide van symptomen.
• Ademhalingsstelsel
Langwerkende anticholinergica, waaronder tiotropium, worden niet meer als niet geselecteerd maar als te overwegen beschouwd bij COPD. Er is evidentie voor een vermindering van het aantal COPD-exacerbaties en de aan COPD gerelateerde hospitalisaties met tiotropium bij patiënten met matig tot ernstig COPD. Dit is de voornaamst reden waarom richtlijnen tiotropium een plaats geven naast de andere bronchodilatatoren. De NICE-richtlijn stelt dat langwerkende bronchodilatatoren waaronder dus ook tiotropium, best enkel gebruikt worden indien patiënten symptomatisch blijven onder kortwerkende bronchodilatatoren.
Voor recent op de markt verschenen anticholinergica (umeclidinium, glycopyrronium en aclidinium) is er geen meerwaarde aangetoond ten opzichte van tiotropium. Er is evenmin overtuigend bewijs voor een meerwaarde van de combinatie van vilanterol met umeclidinium.
Bij een geselecteerde groep van patiënten met stabiel COPD kan overwogen worden om het inhalatiecorticosteroïd af te bouwen en eventueel te stoppen. In een RCT bij COPD patiënten in GOLD stadium 3 of 4 die naast een inhalatiecorticosteroïd (fluticason) ook tiotoprium en salmeterol gebruikten, kon het inhalatiecorticosteroïd gestaakt worden zonder dat hierop sneller een exacerbatie volgde. Het inhalatiecorticosteroïd werd langzaam afgebouwd over een periode van 12 weken. Een observationeel onderzoek toont aan dat het risico op pneumonie hierdoor kan verminderd worden.
• Hormonaal stelstel
Bij diabetici waarbij de glykemiecontrole onvoldoende geregeld is met levensstijlaanpassingen blijft metformine het middel van eerste keuze. Dit is ook zo bij patiënten zonder overgewicht of met een lichte tot matige nierinsufficiëntie. Bij patiënten met een GFR tussen 30 en 60 ml/min is de maximale dosering 1 g/d en moet men het middel tijdelijk stoppen bij situaties die het risico op lactaatacidose vergroten.
Bij onvoldoende glykemiecontrole met metformine in monotherapie bevelen we de combinatie van metformine en gliquidon aan. Een analyse van de gegevens van de UKPD 34-studie deed vragen rijzen betreffende de cardiovasculaire veiligheid van deze combinatie. Recente literatuur benadrukt verschillende vormen van bias in de UKPD- studies. Een grondige analyse van RCT's kan de gegevens betreffende een verband tussen de inname van de combinatietherapie metformine en hypoglykemiërende sulfamiden en een verhoogd mortaliteitsrisico niet bevestigen. Ook de meeste onafhankelijke aanbevelingen stellen deze bitherapie voor als beste keuze bij onvoldoende glykemiecontrole met metformine in monotherapie. Gliquidon heeft een korte halfwaardetijd en beperkt hierdoor het risico op ernstige hypoglykemie. Doordat het voornamelijk door de lever gemetaboliseerd wordt kan het ook bij ouderen met verminderde nierfunctie gegeven worden.
De LEADER studie heeft voor liraglutide tegenover placebo een voordeel aangetoond op cardiovasculaire eindpunten bij diabetici met cardiovasculaire antecedenten die slecht geregeld zijn met de basisbehandeling. Het belang van deze resultaten is voorlopig niet duidelijk en er is nood aan aanvullende gegevens om de betrokken mechanismen te begrijpen. Deze middelen worden niet geselecteerd omwille onvoldoende gegevens betreffende preventie van diabetescomplicaties, veiligheid op lange termijn, hun talrijke ongewenste effecten en hun belangrijke kostprijs.
We hebben extra gegevens over gliflozines (SGLT2-inhibitoren), een nieuwe therapeutische klasse, toegevoegd. Hun hypoglykemiërend effect is gebaseerd op een vermindering van de reabsorptie van glucose in de nieren, wat resulteert in glucosurie en osmotische diurese. In de EMPA-reg studie is er voor de gliflozines een voordeel aangetoond tegenover placebo op cardiovasculaire eindpunten bij diabetici met een hoog cardiovasculair risico. Er is een risico op acute nierinsufficiëntie en atypische lactaatacidose en canagliflozine lijkt frequenter ongewenste effecten te geven bij personen boven de 75 jaar. Omwille van een ongunstige baten-risicobalans selecteren we deze middelen niet.
• Pijn en koorts
Voor de behandeling van acute musculoskeletale pijn wordt diclofenac geselecteerd als lokaal NSAID. Meerdere topische NSAID's hebben een pijnstillend effect in verschillende acute situaties zoals verzwikking, verrekking of overbelastingsletsels. Een effect dat vermoedelijk vergelijkbaar is met het effect van orale NSAID's. De werkzaamheid is vooral bewezen voor de gelvormen van diclofenac, ibuprofen en ketoprofen. De studies met diclofenac zijn het talrijkst en het is het lokale NSAID (in emulgelvorm) met de laagste NNT. We beschikken echter over geen enkele directe vergelijking waaruit een betere werkzaamheid van het ene lokale NSAID boven het andere zou blijken.
• Palliatieve zorg – stervenszorg
Bij een palliatieve patiënt met dyspnoe wordt zuurstof enkel geadviseerd ter behandeling van matige of ernstige dyspnoe of hypoxemie. Indien de patiënt het gevoel heeft er niet mee geholpen te zijn wordt de toediening gestaakt. De prevalentie van dyspnoe is hoog bij patiënten in een gevorderd of terminaal ziektestadium.
• Osteoarticulaire aandoeningen
Bij de aanpak van een acute jichtaanval hebben we geen eenduidige voorkeur meer voor één van de medicamenteuze behandelingen. De keuze tussen een NSAID, methylprednisolon of colchicine wordt individueel bepaald, rekening houdend met comorbiditeit, mogelijke ongewenste effecten en de winst van vroegere behandelingen van een jichtaanval.
Omwille van beperkte evidentie en een risico op mogelijks ernstige ongewenste effecten selecteren we allopurinol niet meer als preventieve behandeling. Het geneesmiddel is wel nog te overwegen.
• Zenuwstelsel
Het hoofdstuk probleemgedrag bij dementie is uitgebreid met info over de niet-medicamenteuze en medicamenteuze aanpak. We blijven benadrukken dat het opstarten van een antipsychoticum, gezien de ernst van de mogelijke bijwerkingen in een oudere populatie, een laatste redmiddel is. Alvorens deze geneesmiddelen te overwegen moet men zich baseren op een exacte diagnose en een inschatting maken van het risico voor de patiënt. Bij de diagnosestelling is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen een psychose, de acute fase van agitatie en een acuut delirium. Dit onderscheid beïnvloedt zowel de beslissing om al dan niet een antipsychoticum op te starten als de behandelingsduur. De drempel om voor te schrijven moet hoger zijn bij acute agitatie en delirium dan bij een psychose. Bij acute agitatie en acuut delirium worden de antipsychotica gestopt van zodra de situatie terug genormaliseerd is. Bij psychose wordt het voorschrijven beperkt tot 12 weken zonder symptomen en wordt geadviseerd om de 3 maanden het antipsychoticum te proberen afbouwen aangezien sommige gedragingen verminderen bij progressie van de ziekte. Zowel bij psychose, de acute fase van agitatie en bij een acuut delirium start je best met een lage dosis en herevalueer je na 3-7 dagen de werkzaamheid en ongewenste effecten.
Om het risico van antipsychotica correct in te schatten dient men rekening te houden met de medische toestand (motorisch, cardiale aritmie, orthostatische hypotensie, urineretentie) en de mogelijke risico’s (cardiovasculair, sedatie, extrapiramidale symptomen). Bij een voorgeschiedenis van cardiovasculair lijden of indien de patiënt geneesmiddelen neemt die het QT-interval verlengen wordt voor het straten van antipsychotica best een ECG genomen. Het opstarten van antipsychotica kan enkel gebeuren na multidisciplinair overleg en in samenspraak met de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger, die ook ingelicht moet worden over de mogelijke ongewenste effecten.
Toch antipsychotica voor probleemgedrag? Spreek bij de start een stopdatum af!
Het is belangrijk om op regelmatige basis na te gaan of antipsychotica gestopt of afgebouwd kunnen worden. Het stoppen of afbouwen van antipsychotica kan echter, indien het niet gecombineerd wordt met niet-medicamenteuze interventies, leiden tot een toename van de neuropsychiatrische symptomen. Vandaar dat we aanbevelen om bij het afbouwen van antipsychotica steeds ook niet-medicamenteuze interventies zoals het stimuleren van betekenisvolle activiteiten en sociale interactie toe te passen.
We raden af om trazodon voor te schrijven bij slaapstoornissen en depressie wegens gebrek aan wetenschappelijk bewijs van werkzaamheid en omwille van veiligheidsrisico (sedatie, verwardheid, duizeligheid, orthostatische hypotensie en cardiale aritmieën). Trazodon wordt dan ook niet geselecteerd door het Formularium Ouderenzorg.
• Infectieziekten
Rationeel gebruik van antibiotica: naast neuropsychiatrische ongewenste effecten (psychose, delier, verwardheid, hallucinaties, convulsies), tendinitis en peesrupturen is de lijst met (ernstige) ongewenste effecten van de chinolonen aangevuld met perifere neuropathieën en aorta-aneurysma of dissectie.
Geen antibiotica bij ongecompliceerde acute diverticulitis.
Het is niet nodig om systematisch een antibioticum te geven bij een ongecompliceerde diverticulitis. Volgens het BAPCOC kan «een behandeling met antibiotica toch overwogen worden, in afwachting van bijkomende studies». Deze aanbeveling houdt nog geen rekening met recent gepubliceerde studies. Uit een RCT verschenen in 2012 blijkt namelijk dat de behandeling van ongecompliceerde acute diverticulitis met een antibioticum niet resulteert in een snellere genezing en ook geen voordeel oplevert bij de preventie van complicaties of van recidief. We raden dus aan om het gebruik van antibiotica bij diverticulitis te beperken tot patiënten met een verhoogd risico zoals bij immunosuppressie, aanzienlijke comorbiditeit, een ernstig inflammatoir syndroom of een sepsis.
In België zijn er weinig argumenten om bij vaccinatie tegen griep uitdrukkelijk voorrang te geven aan een tetravalent vaccin, zeker bij volwassenen. We volgen hierin het advies van het BCFI. De tetravalente vaccins bevatten ten opzichte van de trivalente vaccins een tweede influenza B viruscomponent. Hierdoor beperken de tetravalente vaccins de kans op mismatch tussen de influenza B-viruscomponent in het vaccin en de circulerende influenza B-virussen. De influenza B-virussen behoorden vooral, maar niet uitsluitend, tot de B-Yamagata-lijn, aanwezig in het trivalent vaccin. Influenza B-virussen blijken bij volwassenen daarenboven minder ernstige influenza en minder omvangrijke epidemieën te veroorzaken dan influenza A-virussen.
Er is onvoldoende wetenschappelijk bewijs om het pneumokokkenvaccin systematisch bij ouderen aan te bevelen. De werkzaamheid van het 13 valente geconjugeerde vaccin werd geëvalueerd in een Nederlandse populatie met een minimumleeftijd van 65 jaar. Men moet, in deze populatie, 1.111 personen vaccineren om één geval van pneumokokkenpneumonie (veroorzaakt door een pneumokok met serotype uit het vaccin) te voorkomen. Er werd geen daling van de mortaliteit ten gevolge van een pneumokokkenpneumonie vastgesteld, zelfs niet van de mortaliteit veroorzaakt door een serotype opgenomen in het vaccin. Volgens Prescrire blijkt uit analyse van deze Nederlandse studie dat 'een leeftijd ouder dan 65 jaar' geen voldoende criterium is om deze vaccinatie tegen pneumokokken te verantwoorden. Toch beveelt de Hoge Gezondheidsraad in België (net als in de VS) vaccinatie tegen pneumokokken aan bij alle personen ouder dan 65 jaar, met in eerste instantie het vaccin PCV 13 (Prevenar 13®) en vervolgens het polysacharidevaccin tegen 23 types pneumokokken (Pneumovax 23®) (HGR-advies nr. 9210).
• Vitaminen en mineralen
Een associatie van antioxidanten met een eiwitrijk voedingspreparaat kan de genezing van doorligwonden bespoedigen bij ondervoede patiënten. Een RCT toont aan dat een calorierijk en eiwitrijk voedingspreparaat (verrijkt met antioxidanten, arginine en zink) versus hetzelfde, maar niet-verrijkte preparaat nuttig is voor de genezing van doorligwonden. De patiënten hadden een gemiddelde leeftijd van 81 jaar.
We beschikken over onvoldoende bewijzen om een verhoogd cardiovasculaire risico uit te sluiten bij toediening van calciumsupplementen, vooral bij doses > 1.000mg/d. Dit risico werd niet vastgesteld voor calcium uit de voeding.
Er zijn momenteel onvoldoende bewijzen voor het nut van supplementen van co-enzym Q10 bij de ziekte van Parkinson, bij hartfalen, bij spierpijn door statinegebruik, bij primaire cardiovasculaire preventie of bij hypertensie.
• Dermatologie
Voor de lokale behandeling van chronische wonden werd informatie toegevoegd over het TIME model voor de beoordeling van chronische wonden. Dit model beoordeelt de wonde op basis van 4 criteria (wondbodem, aan- of afwezigheid van infectie, vochtigheidsgraad, wondranden). De paragraaf over actieve wondverbanden werd herschreven. Ondanks een gebrek aan gegevens om een onderscheid tussen specifieke wondverbanden te kunnen maken adviseren we om de keuze van het actieve wondverband te laten bepalen door de evaluatie volgens het TIME principe. Nieuwe fiches voor de actieve wondverbanden zijn in aanmaak.
Richtlijnen geven specifieke wisselhoudingsadviezen, er is echter gebrek aan bewijs van werkzaamheid uit literatuuronderzoek. Wisselhoudingen dienen ook toegepast te worden bij het gebruik van een antidecubitusmatras. Immobiele patiënten moet men dagelijks preventief inspecteren op het optreden van niet-wegdrukbare roodheid. Indien dit vastgesteld wordt worden wisselhoudingen en een antidecubitusmatras aanbevolen. Een 30° lig of zijlig is de voorkeurspositie. Preventief beveelt men aan om de 2 tot 4 uur te wisselen van houding. Bij bestaande doorligwonden dient de patiënt bij zitten minimum om de 2 uur en bij lig minimum om de 4 uur te wisselen van houding. Bij onvoldoende voedingsinname is het gebruik van voedingssupplementen te overwegen.
• Oftalmologie
Zona ophthalmica is een herpes zoster infectie van de ramus ophthalmicus van de nervus trigeminus. Bij een zona ophthalmica kunnen er typische huidafwijkingen bestaan in het dermatoom van deze zenuw: voorhoofd, oogleden en topje van de neus. Meer dan 40% van deze patiënten ontwikkelen oogcomplicaties. Omwille van de potentiële ernst van deze oogcomplicaties (keratitis, iridocyclitis, secundair glaucoom of panoftalmie) worden bij een zona ophthalmica steeds orale antivirale middelen gestart. Indien oogcomplicaties aanwezig zijn is een dringende doorverwijzing naar de oogarts aangewezen om te oordelen of intraveneuze antivirale therapie gestart moet worden.
• Neus-keel-oren
Niet-allergische rhinitis is toegevoegd als nieuwe indicatie. Bij langdurige of recidiverende neusklachten die niet door inhalatieallergenen veroorzaakt worden dient men na te gaan of de rhinitis veroorzaakt wordt door het gebruik van een geneesmiddel. Rhinitis kan veroorzaakt worden door langdurig gebruik van lokale decongestiva, acetylsalicylzuur, NSAID’s, statines en oogdruppels met een bètablokker. Men kan nagaan of een geneesmiddel verband houdt met de klachten door het tijdelijk te stoppen en te hervatten na verdwijnen van de klachten. Indien positief kan men de noodzaak tot medicamenteuze behandeling herevalueren en eventueel een alternatief zoeken dat bij de patiënt geen klachten veroorzaakt. Lokale corticosteroïden zijn effectief bij obstructieklachten veroorzaakt door conchahypertrofie en poliepen. Ze worden overwogen als medicamenteuze behandeling na het stoppen van langdurig gebruik van decongestiva. We verkiezen mometason in plaats van beclometason omwille van de gunstigere prijs.
Burow oplossing bij otitis externa
Bij otitis externa is een Burow oplossing eerste keuzebehandeling (in plaats van zure oordruppels met hydrocortison) . De onderbouwing voor de werkzaamheid van de Burow oplossing is beter dan die van de zure oordruppels. Bovendien mag een Burow oplossing ook gebruikt worden bij een geperforeerd trommelvlies. Zure oordruppels met hydrocortisone zijn verplaatst naar “te overwegen”.
Wegwijs in de geneesmiddelenfiches van het Formularium Ouderenzorg.
Ze waren er reeds bij in de eerste editie van het RVT-Formularium in 2004 en zijn er nog steeds in ons digitaal Formularium Ouderenzorg: de geneesmiddelenfiches. Het criterium paginabesparing (wordt het boek niet te zwaar?) is ondertussen vervallen en de digitale technologie laat ons toe veel meer gegevens te ontsluiten.
Onze fiches worden opgesteld door een redactie van artsen en apothekers en zijn bedoeld voor alle zorgverstrekkers in de ouderenzorg.
In de nabije toekomst zullen we naast de fiches van de geselecteerde geneesmiddelen ook fiches voor de “te overwegen” geneesmiddelen maken. Onze fiches worden ook uitgebreid met twee extra rubrieken: “Wat bij nierinsufficiëntie” en “Bereiding, bewaring en toediening”.
Het opstellen van geneesmiddelenfiches specifiek voor ouderen is niet altijd eenvoudig omdat wetenschappelijke gegevens over deze middelen en hun effect en veiligheid bij ouderen vaak niet gekend zijn aangezien de meeste studies (hoog)bejaarden excluderen. Toch proberen we, op basis van verschillende bronnen, de geneesmiddelenfiches zo dicht mogelijk te doen aansluiten bij onze doelgroep: ouderen in het algemeen en rusthuisbewoners in het bijzonder.
We zijn geïnteresseerd in uw mening en willen graag weten of onze fiches voldoende beantwoorden aan de noden op het werkveld. Hier dus ook een warme oproep om de feedback-knop aan de rechter kant van het scherm te gebruiken. Graag dus uw tips, suggesties, commentaren en eventuele toevoegingen. Dan kunnen wij hier rekening mee houden en de praktische bruikbaarheid van onze fiches optimaliseren.
U vindt onze fiches hier:
Bronnen en methodologie
De fiches worden opgesteld door onze redactie van apothekers en worden nagelezen door artsen die in de praktijk staan.
Naargelang de rubriek worden verschillende bronnen gebruikt voor het opmaken en updaten van de geneesmiddelenfiches.
De belangrijkste bronnen zijn: de SKP (wetenschappelijke bijsluiter ) van het geneesmiddel, het Gecommentarieerd Geneesmiddelenrepertorium van het BCFI, Stockley’s Drug Interactions, British National Formulary, The Renal Drug Handbook, Geriatric Dosage handbook, Martindale, de interactiegids van La Revue Prescrire, Commentaren Medicatiebewaking, de CYP-tabel van HUG Genève, Delphicare, rapporten van de consensusvergaderingen van het RIZIV, gegevens uit farmacovigilantie en belangrijke observationele studies met gegevens over een oudere populatie.
Structuur van de geneesmiddelenfiche
We overlopen kort de algemene structuur van de fiches. Voor sommige rubrieken spreken de titels voor zich, anderen vragen wat extra toelichting.
Elke fiche bevat volgende rubrieken:
Actief bestanddeel en beschikbare specialiteiten
Indicaties
Contra-indicaties
Dosering (posologie)
Voorzorgen
Ongewenste effecten
Interacties
Pletten en delen
Magistrale bereiding (indien van toepassing)
Prijzentabel
• Actief bestanddeel en beschikbare specialiteiten
Onder de naam van het actief bestanddeel (“molecule”) vindt u sinds kort de namen van de beschikbare specialiteiten. Deze zijn toegevoegd op vraag van verpleging en zorgkundigen: zo verhoogt de herkenbaarheid van het toegediende geneesmiddel. Als je de merknaam ingeeft in onze zoekfunctie kom je in de juiste fiche terecht. Deze rubriek wordt maandelijks geüpdatet op basis van de gegevens van het BCFI (Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie).
• Indicaties
In deze rubriek vindt u alle indicaties terug waarvoor het geneesmiddel in ons formularium geselecteerd is. Dit zal niet altijd overeenstemmen met de indicaties waarvoor de geneesmiddelen geregistreerd zijn aangezien we niet steeds van oordeel zijn dat de geneesmiddelen aangewezen zijn bij de indicaties waarvoor ze geregistreerd zijn.
De lezer kan, voor elke indicatie, doorklikken naar het bijhorende hoofdstuk van het formularium waar de argumentatie voor de keuze terug te vinden is.
• Contra-indicaties” en “Bijzondere voorzorgen”
Deze rubrieken zijn complementair.
We vermelden de klinisch relevante contra-indicaties met, waar mogelijk, onderscheid tussen absolute en relatieve contra-indicaties.
Onder “Bijzondere voorzorgen” worden de nodige voorzorgen vermeld voor de patiënt met bepaalde karakteristieken (bijkomende pathologie of fysieke toestanden zoals bv. hypovolemie), de nodige voorzorgen qua monitoring (elektrolyten, hematologische controle bij tekens van infectie) en eventuele praktische maatregelen rond het gebruik van het geneesmiddel.
• Posologie (dosering)
We vermelden de dosering (posologie) zoals aanbevolen in de SKP, met, indien nodig, de dosering voor elke geselecteerde indicatie.
De dosering vermeld in de SKP is deze die aanbevolen wordt voor een volwassen persoon zonder nier- of leverfunctiestoornissen en ze houdt geen rekening met geneesmiddeleninteracties.
Op het ogenblik van het bepalen van de dosering bij de oudere patiënt, moet er dus rekening gehouden worden met:
- de «algemeen» aanbevolen dosering
- andere huidige medicamenteuze behandelingen (chronisch of occasioneel)
- andere mogelijke (niet-medicamenteuze) interacties
- aanbevolen voorzorgen bij gebruik
We verduidelijken, indien nodig, de initiële dosis en verder de beste manier van titratie met streefdosis, maximale dosis en het doseringsinterval. Indien van toepassing worden ook aanbevelingen gegeven over het optimale moment van toediening en de relatie tot de maaltijden.
• Ongewenste effecten
De volledige lijst van ongewenste effecten is terug te vinden in de wetenschappelijke bijsluiter van elk geneesmiddel. In onze fiches vermelden we niet alle ongewenste effecten, de meest frequente en meest ernstige ongewenste effecten in het bijzonder bij oudere patiënten worden hier opgesomd. Door de aandacht van de zorgverstrekkers te vestigen op de meest relevante ongewenste effecten willen we bijdragen aan een grotere waakzaamheid inzake de veiligheid van voorgeschreven behandelingen.
• Magistrale bereiding
Voor de geneesmiddelen waarvoor er een magistrale bereiding bestaat word het voorschrift, de samenstelling, de prijs en de houdbaarheid en bewaring weergegeven.
• Prijzentabel
Hier vindt u een tabel waarin de beschikbare specialiteiten en verpakkingen met hun prijs en status (al dan niet «goedkoop») weergegeven wordt.
Nieuwe rubriek : “Wat bij nierinsufficiëntie?”
Nierfunctiestoornissen komen vaak voor bij ouderen. De prevalentie van nierinsufficiëntie (GFR < 60 mL/min/1.73m2) is tussen de 10 en de 20% bij personen tussen de 70 en de 80 jaar. Bij 80 plussers in het algemeen heeft 20 tot 45% nierinsufficiëntie, en bij de tachtigplussers met een geriatrisch profiel is dit 50%. (referentie consensusvergadering RIZIV 2014)
Zodra de creatinineklaring lager is dan 60 ml/min wordt er algemeen aanvaard dat een dosisaanpassing nodig is voor de geneesmiddelen die hoofdzakelijk (meer dan 60%) door de nieren worden geklaard. Dosisaanpassing bij een verminderde nierfunctie is vooral van belang voor geneesmiddelen met een nauwe toxisch-therapeutische marge. Typische voorbeelden hiervan zijn digoxine, lithium en aminoglycosiden. (Geneesmiddelenbrief 2009)
In een aantal geneesmiddelenfiches worden momenteel reeds aanbevelingen gedaan over dosisaanpassing in geval van nierinsufficiëntie. In de toekomst zullen we concrete aanbevelingen toevoegen in alle fiches.
Nieuwe rubriek : “Bereiding, bewaring en toediening.”
We willen alle praktische modaliteiten rond bereiding, bewaring en toediening in deze rubriek onderbrengen. Dit zal bijvoorbeeld gaan over:
- Mag het geneesmiddel op voorhand bereid worden? Zijn er bepaalde maatregelen nodig om te voorkomen dat het geneesmiddel aangetast wordt door licht, vochtigheid of andere omstandigheden?
- Mag een geneesmiddel (vb. Haldol® druppels) op voorhand klaargezet worden?
- Mag het geneesmiddel al dan niet gemengd worden met bepaald voedingsmiddelen?
- Moet het geneesmiddel vóór, tijdens of na de maaltijd ingenomen worden?
Geef ons uw mening!
Het “Formularium Ouderenzorg” en de “Geneesmiddelenfiches” zijn levende werkdocumenten die opgesteld worden door artsen en apothekers voor alle zorgverstrekkers in de ouderenzorg. Een permanente herwerking en aanpassing staat garant voor een nauwe aansluiting bij de praktijk en bij de recente wetenschappelijke inzichten.
Heeft u reacties of vragen, heeft u suggesties om de praktische bruikbaarheid te optimaliseren? Graag uw reacties via de knop Feedback aan de rechterkant van het scherm.
Colofon
Eindredactie: N. Reusens
Adjunct-hoofdredacteur: P. Chevalier
Redactie: A. Chaspierre, L. Christiaens, T. Christiaens, B. Couneson, M. Hanset, M.A. Janssens, J. Lannoy, I. Leunckens, W. Staessen,
J.P. Sturtewagen, M.A. Van Bogaert, J. Van Elsen, C. Veys
Medewerkers: D. Boudry, S. Vanderdonck
Correspondentie-adres voor de inhoud van het Formularium Info: redact@formularium.be; fax 09 265 76 49
Correspondentie-adres voor abonnementen, adreswijzigingen: Kleindokkaai 18, 9000 Gent; tel 09 265 76 40; fax 09 265 76 49;
e-mail: secret@formularium.be
Verantwoordelijke uitgever: J. Lannoy, Kleindokkaai 18, 9000 Gent
Website: www.farmaka.be/nl/formularium
Het Formularium Info komt tot stand met financiële steun van het RIZIV, dat de onafhankelijkheid van de redactie respecteert.